VANACKER Petrus Augustinus
Oud-strijder 1914-1918
Geboren op 2 januari 1893 te Moerbeke
Zoon van Franciscus en ROOMS Maria Coleta
Echtgenoot van VAN GENCK Maria Philomena
Overleden op 7 februari 1974 te Sint-Niklaas
De oorlogsnotities 1914-1918 van
VANACKER Petrus Augustinus
Korporaal 1e regiment Karabiniers
Brasschaat – Schoten – Beveren
29 augustus – 5 september 1914
Den 29 augustus vertrekken wij om 9 uren van de morgent en marcheeren al heel den dag in de brandende zon. We zien veel af. De menschen zetten emmers water langs de huizen om ons te verfrisschen. Vele jongens blijven achter die niet meer kunnen van de blaren op de voeten. Eindelijk om 9 uren savonds komen wij aan te Brasschaet. Het was om dood te vallen, zoo wijd marcheeren met een rantsel van 20 kilos op uwe rug en in zulke stikkende hitte. Wat is (nu’t) best vechten of zulke marschen ? Oost west, thuis is het best. Nu hier in Brasschaet schijnt het dat wij wel 8 dagen zullen blijven om ons uit te rusten, maar des anderdaags om 9 uren in rang. Wij krijgen schuppen en bijlen en wij moeten hier loopgrachten maken en bosschen afkappen en dat duurt hier heel de dag. Gelukkiglijk zijn wij de 4 september hier al weg en vinden ons offecieren dat wij al goed uitgerust zijn. Wij komen aan tegen den avond te Schooten. Nu dat was niet te ver maar nu moet mijn compagnie de wacht doen aan het fort. Deze nacht zie ik eene zepelin bommen werpen boven Antwerpen en het waren geen kleine. Des anderdaags gaan wij door Antwerpen. Wij gaan over de Schelde zoo naar Zwijndrecht, Melsele. Dat ze nu maar voort gaan tot in St.Niklaas. Nu word ik niet moei maar in Beveren, halt, hier logeeren. Niemand mag het kantonement verlaten want de duitschers willen over de Schelde komen te Dendermonde en indien ze (gelukken) moeten wij er henen, nu zoo dicht bij huis. Ik en mijne kameraat Frans Loir wij vragen ons een velo aan de burgers en wij trappen het af naar huis. Om 18 uren zijn wij thuis. Maar den tijd is rap om, wat vertellen over wat wij zoo al tegen zijn gekomen, eens goed geeten, goed gewasschen en verschoont, wat pree en een stuk spek en om 20 uren rijden wij terug naar Beveren met het vast gedacht dat wij tog maar met ons Regement door St. Niklaas gingen marcheeren.
Werchter
12 september 1914
De duitschers zijn zoo nog op 600 meters van ons. Nu beginnen de machiengeweeren er in te schieten. Tog komen de duitschers steeds vooruit, een bewijs dat wij te kort schieten. Wij wachten enkele minuten en doen de machiengeweeren terug werken. Nu is het raak. Wij zien ze vallen en geven volle gaz, 300 kogels per minuut en zoo met 4 machiengeweeren. De duitschers laten zich plat tegen de grond vallen. Wij leggen stil. Nu staan ze weer recht, wel te verstaan die niet dood is, en ze komen weer vooruit. Weer worden de machiengeweeren in werking gesteld. Wij horen de duitschers tot hier schreuwen en kermen. Ze worden als weg gemaaid en komen niet meer vooruit hiervoor ons. Maar na enkele minuten worden wij hier onder vuur genomen van de kanons. Het is hier bij ons nu een regen van obbusen en schrapnel. Het pachthof hier tegen staat in brand. Ze hebben het op de machiengeweeren gemunt. Wij liggen hier plat op de grond in een plek aardappelen, onze rantsel op ons hoofd om het te beschermen. Onze Komandant word getroffen in zijne arm. Die loopt zooveel hij kan achteruit. De Majoor die hier bij ons zat, word getroffen door een stuk obus. Wij springen hem ter hulp maar hij wil niet dat wij hem weg dragen. Hij zegd ik gaa sterven, keert naar uwe plaats terug. Hij zegt nog manen vooruit, schieten met de machiengeweeren. Edward Robyn, nen kameraad van mij nen jongen van St. Niklaas word getroffen. Wij willen hem helpen maar hij was op slag dood. Op eens eene obus op 5 meters van mij, ik had juist den tijd om mij te laten vallen. De aarde viel op mij. Ik meende dat het met mij gedaan was. De stukken ijzer suisden zoo over mij heen. Het is hier om van schrik te sterven. De machiengeweren zijn tonderste boven geschoten en de duitschers zijn maar op 200 meters van ons. De claroens blazen den aftocht. Iedereen loopt achteruit. Wij worden nog steeds beschoten van de kanons. Iedereen is aan zijn lot overgelaten en elk moet maer zien hoe hier uit deze hel te geraken. Ik en mijne vriend Frans Loir wij blijven samen, gaan heelemaal van de massa weg, want wij zien dat de duitschers met hun kanons naar de massa schieten. Wij gingen langs de vaart. Daar moesten wij over, dat wisten wij, maar hoe. Vele zwommen er over maar ook vele verdronken. De kleine gemaakte bruggen vielen in daar ze er al te gelijk over wilden. Ik en Frans Loir wij gingen recht naar Tremeloo. Indien de duitschers daar nog niet zijn en indien die brug niet gesprongen is, dan is het aldaar best. Dat is de groote brug van vroeger. Als wij daar aankwamen, stonden er wel duizende te wachten om er over te geraken. Wij drimde er te midden in. Stap voor stap werden wij er zoo overgedragen en tuischen al dat gedrim en gestamt stonden er gekwetsten tuischen te schreuwen en te kermen van de pijn. Nu begint den duitsch met obussen naar de brug te schieten. Eindelijk geraken wij er over en nu recht naar het dorp van Tremeloo.
Diksmuide
11 – 12 oktober 1914
Wij komen om 12 uren snachs aan te Dixmuide. Daar bleven wij 2 dagen. Dixmuide is eene schoone stad maar wij verstaan hier de menschen bijna niet. Het is hier Bachten de Kuppe. Op 14 october gaan (wij) naar Ghyveringhove. Ik geloof dat wij hier in de kolonienen zitten, allemaal kleine gemeenten met dwaze, domme menschen, ze zijn wel 50 jaar achteruit. Maar met aldat geraken wij hier zonder eten, niets meer van tBelgisch leger te bekomen, geen winkels of bakkers hier te vinden, de menschen bakken hier bijna allen zelf. Wij moeten dus ons beschuiten opeten. Des anderdaags gaan wij naar Beveren. Dat is hier al tegen de Fransche grens. Hier woont een bakker. Die moet voor ons compagnie beginnen bakken tot wij allen een half brood hebben. En het ging rap. Van binnen was het nog juist deeg en heet geweg atten wij het op. En wij vonden het heel goed en daarbij men kon er niet te veel van eten. In de namiddag vertrekken wij. Het was tijd, den bakker zijn bloem was op. Om 11 uren savonds komen wij aan te Biscote en wij vragen naar eten, maar onze komedant zegt dat wij voor te slapen geen eten noodig hebben en morgen zal er eten zijn.
Aan de IJzer
21 oktober 1914
Smorgens vernemen wij dat de duitschers over den IJzer zijn met environs 300 manen en 4 machiengeweren. Er is al een brug overgeworpen en er komen er steeds meer over. Nu moeten wij slag in. Wij gaan langshenen den dijk van den IJzer. De duitschers kunnen ons niet zien tot als wanneer wij er nog 500 meters af zijn. Daar komen wij aan een huis. Eens men daar van achter komt, zijn wij int zicht van de duitschers. Wij moeten nog verder. Wij komen van achter dat huis en worden hevig beschoten van de duitsche machiengeweeren. Ze staan goed gericht. Wij hebben in eens 1 doode en 3 gekwetste waar onder mijn 2 kameraden van St.Niklaas Alfons Staes en Frans Loir, alsook mijn Lutenant waar ik ordonans van was. Wij laten ons allen vallen en op handen en voeten kruppen wij in de slooten, tot over ons knienen int water maar wij waren tog wat beschermd tegen de kogels. Wij volgden de sloot lincks en zoo geraakten wij buiten de richting van het duitsch machiengeweer. Voor ons op 200 meters stond een pachthof. Daar moesten wij naar toe. Man voor man liepen wij er henen. Er zaten al veel soldaten in de schuur. Daar zag ik Puylaert van St.Niklaas. De duitsch beschiet het pachthof met de kanonen. Wij waren wel met 30 man in de schuur. Opeens nen obus brisant op de schuur, elk springt buiten. Er waren 5 gekwetste waaronder Puylaert van St.Niklaas. Achter het pachthof is een loopgracht. Daar loopen wij in. Wij zien van hier de duitschers op 300 meters maar ze hebben ons ook gezien. Wij worden hier hevig beschoten van de kanonen en machiengeweeren. Hier achter ons staat heel het pachthof in brand. Wij zitten er in eerste lijn en worden maar steeds beschoten van de kanonen en wij liggen hier in ons loopgracht al met 4 dooden en verschillende gekwetste. Hier moeten wij allemaal sterven.
Alveringem – Izenberge
20 november – 6 december 1914
Den 20 november worden wij afgelost. Het word hier een stellingsoorlog. Allens word hier versterkt, loopgrachten maken, prikkeldraad spannen. De duitschers doen over den anderkant van het kanaal het tzelfde. Wij moeten naar Alferinghem. Als wij wat gegaan zijn moet ik weer achter blijven. Weer ben ik zoo ziek, alt maar afgaan. (Ik) kom terug bij die menschen in dat pachthof, ik mag er weer blijven slapen. Des anderdaags vraag ik om een stuk spek te bakken. Ik wilde het betalen maar die menschen wilden er niets voor. Ik trap het af naar Alveringhem, ik vind mijn compagnie, en wat wonder was met dat vet spek te eten is mijn afgaan gestopt en ik gevoel mij veel beter. Er wacht mij nog een grootere vreugde. Ik krijg hier nen brief van thuis. Ze schrijven dat ze allemaal goed gezond zijn. Dat was mijn eerste brief sedert wij in Bornhem vertrokken zijn. Ik schrijf seffens terug langs over Holland. Van daar brengen ze die over de grens. Den 22 november gaan wij weer naar tranchie. Alt maar vriezen, wij moeten met piosen door de grond kappen om loopgrachten te maken. In ieder geval het grootste gevaar is voor ons nu gedaan. Met die stellingoorlog word er wel al eens met de kanonen geschoten maar wij hebben bijna geen verliezen niet meer. Den 25 november verlaten wij het front. Wij gaan voor 12 dagen in rust te Issenberghe. Het was tijd, wij zitten vergeven van de kleerluizen. Nu krijgen wij ondergoed, schoenen, kousen, kleeren. Wij beginnen ons luizenpak af te koken en na een paar dagen komen wij er terug goed voor.
Noordschote
27 maart 1915
Er komen 2 Walen ons aflossen. Het is Fissè en D’Halleu. Wij gaan naar onze abri en wij zijn kontent dat wij er voor 4 uren van af zijn. Maar wij zijn maar enkele minuten binnen of Fissè komt meer dood dan levend binnen gevallen. Al wat hij kan zeggen is dat zijn vriend De Halleu dood is. Hij heeft ook bloed aan zijn gezicht maar dat is niet al te erg. Wij zoeken ons Komandant op maar die is nergens te vinden. De meeste van de compagnie voetvolk zijn alweg geloopen naar Noordschote. Al de loopgrachten zijn omgewoeld. Wij gaan dus naar ons machiengeweer. D’Halleu ligt op machiengeweer gevallen. Gansch zijn hoofd is verbrijzelt. Wij leggen hem op zijde. Wij probeeren het machiengeweer, het marcheert nog. Dus, ik en De Cock blijven op wacht. De drie andere Walen gaan hun kameraad begraven in Noordschote. Het waren Delvoux, Fissè en Hallein. Nu houd het geschut wat op maar nu moeten wij uitkijken. Wij liggen plat op de grond gereed om te vuren. Gelukkiglijk is het heldere maanschijn maar dat doet ons schrik krijgen. We zien de bloedvlekken op het machiengeweer. Nogtans ik en De Cock, wij hadden nog nooit schrik gehad maar nu kregen wij schrik van het gereuzel van het riet. Die bloedvlekken deden ons denken aan de dood.
Oost-Vleteren
16 – 19 mei 1915
Den 16 mei word hier te Oostvleteren nen belgische soldaat door de kop geschoten die geweigert zou hebben nog mee naar de loopgracht te gaan. Wij waren juist in rust en wij gingen zien. Een peleton van 12 soldaten stonden gereed om te schieten. De soldaat stond geblindoekt tegen een paal. Den offecier gaf bevel te vuren. 12 schoten klonken te gelijk maar niemand had geschoten om hem te dooden ! En den offecier was genoodzaakt hem zelf te dooden. De soldaten waren mistevreden. Ze scholden op de offecieren. Ze bedronken zich en met heele benden zelf gewapent liepen ze rond de gemeente. Gelukkiglijk geen enkel offecier of gedarm kwam hem laten zien. Anders kwam het wel tot eene kleine opstand. Ik vernam des anderdaags dat dien jongen van Dacknam was, met name Henri Reyns, en al 2 maal was gekwetst geweest en niet meer in de loopgrachten dierf komen. Twee dagen later kwam er op d’ordres dat in tvervolg niemand nog zou gefisileerd worden maar voor weigering naar strafkampen zou gezonden worden.
Palinghove
8 – 24 februari 1916
Nu den 8 Februari begind het hier geweldig te vriezen en zien wij veel af van de koude, bezonderlijk aan de voeten. Den 23 Februari komt Joseph Loir hier op het front. Het is nen jongen van mijn streek. Hij is langs Holland naar Engeland zoo op Frankrijk en vervolgens hier op het front terecht gekomen. Daar ik tot aan deze Slag van de Ijzer kameraad ben geweest van zijn broeder Frans die daar werd gekwets, gevoel ik mijn aangetrokken aan deze jongen daar hij nog niets weet van wat het frontleven betreft. Wij zijn dus van in het begin goede kameraden. Hij is wel in een andere compagnie maar ik help hem veel aan hetgeen wat hij te kort heeft. Den 24 krijg ik eene brief van Alfons Van Daele die een brief heeft gekregen van St.Niklaas waarin vermeld is dat het bij mijne thuis nog allens goed is. Op den secteur is het nog steeds goed. Er word hier bijna niet geschoten.
Mailly – Hoogstade
5 januari – 5 februari 1917
Wij zitten juist 33 uren op den trein als wij aankomen boven Parijs in het kamp van Mailly. Hier in dit kamp zijn allerande soldaten. Wij zien hier Engelsche, Franschen, Russen en Belgen. Dat is hier geweldig groot. Het kamp is gelegen op een berg. Het is hier nog veel koudert dan op het front. Ik ben nog steeds in de keuken. Wij moeten het vleesch in stukken kapen met een bijl. Het is vervrozen gelijk ijs. Wij moeten het dus met stukken in koken water leggen en daarna door den vleeschmolen om er bouletten van te maken. Nooit heb ik dat geweten van zoo hard te vriezen en hier op deze berg is het nog erger dan elders. De soldaten moeten hier dagelijks oefeningen doen. Ze moeten hier leeren hoe ze de duitschers uit Belgie moeten kloppen. Wij blijven juist een volle maand hier en vertrekken hier den 3 februari. Weer hetzelfde spel in beestewagens met 40 man op wat strooi. Alt maar vriezen, al ons eten weer vervrozen en zoo zitten wij weer 32 uren op den trein als wij te Hoogstade aankomen waar wij gaan vernachten in een schuur. Hier vernemen wij dat er hier op het front soldaten vervrozen zijn geweest.
Houthulst
juli – augustus 1917
Wij hebben er al moed op. Nu gaan den Engelschman en de Fransche den duitsch uit Belgie kloppen. De Fransche zien er goede soldaten uit maar de Engelsche, dat ziet men, dat zijn maar parademan. Ze zijn veel te schoon gekleed, hun schoenen blinken, geparfumeert, die komen volgend mij maar juist van hun moeder. Den 21 juli begind den aanval. Het is rechts van ons, wij zitten er niet tuischen. In den bosch van Hauthulst schieten ze 10 dagen lang met al de kanons en de vliegers werpen er gestadig bommen in. Den 1 augustus gaan den Franschman en den Engelsche vooruit. Nu gaan ze den duitsch eens pakken. Maar de duitschers beginnen nu te bombardeeren, 5 dagen lang. (Er) is een regen van obussen op de Engelsche en Franschen en ze geraken maar niet in den bosch van Houthulst. Bovendien begind het alle dagen te regen en stilaan word allens opgeven. En de jampotten en de pinardonansen trappen het terug af. En wij Belgen zien maar al te wel dat wij er aan zijn om nog eenen winter in ons rattenholen te moeten blijven zitten. En onze moed zakt terug tot in schoenen. Maar de soldaten krijgen wat meer eten en wat meer solde en de belofte dat het nu zeker den laatste winter is.
Nieuwpoort
16 maart 1918
Den 16 maart kan ik het al aftrappen naar de loopgracht. Wij zitten hier op den secteur van Nieuwpoort tegen de zee, nen slegte secteur. Wij hebben van onze eerste dag 3 gekwetsten. Ik vind dat het beter was in de keuken en nog beter in Parijs. Hier op deze secteur is het eene ware doolhof. Van als wij in de stad komen van Nieuwpoort gaan wij onder de grond weg, heelemaal afgeslagen met planken onder en boven gansch verlicht met den electriek. Men kan wel zien dat de Engelsche hier hebben gelegen want die zijn verlegen hun schoenen vuil te maken. Als wij zoo een 1/2 uur hebben gegaan, komen wij boven juist aan den IJzer. Die is hier wel 50 meters breedte en komt hier tegen in de zee uit. Gansch den dijk is hier ondermijnd, gelijk verlicht met electriek, allemaal gemaakt op kamers met beddens boven een. Daar kan hier zeker 500 man in. Obussen kunnen er niet door, daar ligt voorzeker 4 meters grond op. Wij moeten nog verder. Wij moeten den IJzer over. Daar zijn heelemaal brugen overgemaakt van groote vaten en planken. Wij moeten zeker nog 20 minuten gaan. Dan zijn wij op ons bestemming op voorpost.
Boezinge
27 – 28 september 1918
Wij krijgen theorie van onze Komandant die ons zegt dat (wij) van in Niewpoort tot tegen Ieperen, dus op gansch het Belgisch front, zullen aanvallen. Er zal een lijn soldaten liggen op 50 meters van de duitsche voorposten, de eenen neven den anderen. Deze lijn is dus de eerste lijn. Op 50 meters daarachter zal weer zoo een lijn zijn. Dat is de 2de lijn. Op 50 meters daar achter ligt zoo nog een lijn, dus de 3e lijn. Zoo liggen er dus 3 lijnen. Ieder offesier moet voor zijn kompagnie marcheeren. Wanneer het bevel zal gegeven worden om vooruit te gaan zullen de 3 lijnen op stap vooruitgaan, bajonet op tgeweer, stap voor stap. Al de kanons zullen vuren op 50 meters voor de eerste lijn en stilaan hun geschut verlengen zoodat de eersten lijn steeds volgd op 50 meters van de ontploffingen van de obusen en schrapnels. De eerste lijn mag voor niets stilhouden, alt maar vooruit. Zelfs moogd ge naar geen gekwetste omzien, dus alt vooruit zoo lang men niet dood is. De 2de lijn volgd op 50 meters en dient om de eerste aan te vullen wanneer er manen weg vallen. Ook die mogen voor niets stilhouden. De derde lijn mag de gekwetste bewin(d)en maar niet wegdragen en de krijgsgevangen ontwapenen.
Boezinge
29 september 1918
Eindelijk om 2.30 uren beginnen ons kanonen al te gelijk te schieten. Zoo iets hebben wij nog nooit gehoord. Wij liggen te daveren op den grond. Wij durven ons niet veroeren. Het is juist of er een trein over ons heen rijd. Voor ons op 50 meters ontploffen gestadig de obusen. Het is al vuur wat men voor ons ziet. Het is juist of gansch de wereld in een stukt. Tuischen al dat gerommel en gedruisch hooren wij gekerm en geschreeuw van de duitschers. Stilaan beginnen wij moed te krijgen daar er hier bij ons geen obusen vallen en wij staan al recht om dat schouwspel af te zien. Het word 4 uren en is nog steeds het tzelfde bombardement. Ook schieten de duitschers terug met hun kanons, maar ook die gaan over ons heen. Wij moeten er al om lachen als wij zien hoe de duitschers er nu van krijgen maar ons lachen is rap uit. Om 5.30 uren bevel vooruit. Iedereen steekt de bajonet op zijn geweer en gansch de eerste laan stapt vooruit. Ook ons kanonen verlengen hun geschut. Wij komen aan de duitsche stellingen. Allens is verwoest. Wij vallen van den eenen obusput in den anderen. Al den prikkeldraad is omgewoeld, hier en daar een doode of gekwetste duitsch. Wij gaan voort. Wij komen aan de duitsche loopgrachten.
Passendale
30 september 1918
Om 24.30 komt er bericht dat wij kost wat kost den berg moeten innemen. Zonder hulp van de artiellerie moeten wij den berg op waar zeker enkel machiengeweeren gereed staan om ons te ontvangen. Het ziet er maar slegt uit. Ik wil tog eerst nog een pijp rooken. Mogelijk is het de laatste maar op gods genade vooruit. Al ons artiellerie en vliegers schieten in en boven den bosch van Houthulst, dat is lincks van ons. Wij gaan dus den berg van Paeschedaele nemen zonder hulp van kanons of vliegers. Het wachtwoord dat wij krijgen is sterven of den duitsch van den berg. Wij zijn een paar honder meters vooruitgegaan als wij hevig worden beschoten van de duitsche machiengeweeren. Sergant Verheyden (wordt) getroffen in het hart en is op de slag dood. Wij lijden hier veel verliezen. De soldaten worden hier als weggemaait. De eene na de andere valt hier getroffen door de kogels der machiengeweeren. 2 jongens die het machiengeweer droegen, worden te gelijk getroffen. Ik neem het machiengeweer op mijn schouder. Wij springen van den eene put in den ander. Al wat ons kan vrijwaren gebruiken wij. Elk is aan zijn lot overgelaten maar ieder weet dat hij de berg moet bereiken. Het is afgrijselijk zoo een moorderij. Men hoort bijna anders niets dan smeeken en kermen der gekwetsten en het gerattel der duitsche machiengeweeren en bovenuit hoort men de stem van onze Majoor, Vooruit Carrabiniers vooruit vreekt uw makkers.
Passendale
30 – 31 september 1918
Allens werd doodstil. Geen enkel schot werd nog gelost. Alt maar regen en over gansch het slagveld hoort men maar steeds klagen en kermen van de gekwetsten. Wij staan hier als overwinnaars. 10 kilometer zijn wij vooruitgekomen maar in plaats van vreugde is het droefheid die wij gevoelen. Voor mij is deze nacht den droevigste geweest die ik ooit heb meegemaakt. Deze nacht zal nooit zoolang ik leef mijn geheugen ontgaan. Het is of ik het nog steeds hoor, al die ongelukkige die daar lagen te kermen. O, ik hoor ze nog roepen op hun moeder, op hun vrouw of kinderen, laat mij drinken, draag mij weg, kom mij helpen, ik gaa sterven, en in die kille nacht liggen zoo meschiens 500 gekwetste daar te klagen en te roepen om hulp. Niemand die hen kan helpen en vele gaan hier sterven door de koude of bloedverlies.
Brugge – Koolkerke
21 – 22 oktober 1918
Den 21 gaan wij naar Coolkerke. Wij moeten door de stad Brugge. Daar komt heel de divisie samen en met den generaal voorop en met volle muziek stappen wij door de stad. Wij werden er door het volk onthaald als helden. De menschen wierpen met bloemen door de venster. Nooit heb ik zoo een vreugde onder de bevolking gezien. En of wij fier waren, wij gevoelden voor al ons lijden de dankbaarheid van het volk. Tegen den avond kwamen wij aan te Coolkerke waar wij vernachten. Des anderdaags gaan wij het dorp in. Wij kunnen er allens krijgen en weldra loopen de burgers en soldaten met heele groepen bedronkent en wij gingen de slegte huizen kapot slagen. De burgers wezen het ons aan waar de vrouwen met de duitschers feesten en bovendien de menschen verklikten maar dat was rap gedaan. Al de meubelen en kleederen vlogen de vensters uit. Heel den boel werd stuk geslagen. 2 vrouwen werden samen gebonden. De burgers haalden er nog 2 bij en wij trokken er mede op tmidden plein van het dorp. Daar word van die vies meisjes het haar afgesneden en dan losgelaten. Ze werden van gansch de bevolking uitgejouwd.
Westkapelle – Eeklo
11 – 16 november 1918
Den 11 november kom ik van de wacht rond 18 uren. Ze vertellen hier dat het wapenstilstand is maar wij lachen erom. Dat is niet mogelijk. Maar toen ons Kommandant kwam zeggen dat niemand het kantonement mag verlaten, daar wij bevel kunnen krijgen om te vertrekken, daar den wapenstilstand is geteeken van 11 uren deze morgent, dan moesten wij het wel gelooven. De vreugde onder de soldaten was groot. Wij gingen ons waschen en erkleeden en wij trapten het af naar Heist aan zee. Heel den nacht bleven wij plezier maken en half bedronken keerden wij smorgens terug, benieuwd om het gezicht van onze Kommandant te zien. Wij kwamen al zingende binnen. De Kommandant liet ons weten dat wij ons zoo rap mogelijk moesten klaar maken om te vertrekken. Wij moesten maar op Brussel afgaan. Dat viel niet mee, niet geslapen, half bedronken. Nu met nen ransel op de rug moesten wij marcheeren naar waar en hoever, dat wisten wij niet. Doodmoei komen wij aan tegen Eecloo, dan weer een paar dagen rust en dan op Gent aan.
Op 21 augustus 1919 verliet Vanacker voorgoed het leger. Hij was toen drager van het oorlogskruis met palm, de medaille militairen tweede klasse, de medaille van de IJzer, de overwinningsmedaille, de herinneringsmedaille, het vuurkruis en acht frontstrepen.
Met dank aan het Stadsarchief van Sint-Niklaas
De oorlogsnotities van Korporaal Petrus Vanacker zijn gepubliceerd in het
archieftijdschrift Archivaria (SASN), jaargang 4, nummer 11, juni 2002, pagina 55 t.e.m. 72