Brieven-dagboeken

Brieven van De Ryck Hector Josephus 1893-1914 (klik hier voor zijn persoonsgegevens)

Brussel, den 17-11-1913

Aan mijne Lieve Moeder,

Moeder dat woord straalt alleen zoo vriendelijk in het oor van een kind dat zijne Moeder voor den schat hier op aarde neemt. Moeder, dat was mijn laatste woord wanneer ik moest optrekken voor den dienst van het Vaderland. De woorden mijner Moeder blijven in mijn hart geprent die zij sprak voor het vertrek: ‘leef deugzaam en in eer, doe steeds Uw plicht en blijft op het pad der deugd, mijn kind’!

Mechelen, den 1-8-1914

(… )Vandaag heb ik een der lastigste dagen gehad die er zijn. Om 2 uren dezen morgen kwam men mij zeggen ‘De Rijck naar den depot van Mechelen om de klassen’, om 3 uren weg zonder eten en nu is het 5 uren van den avond en nu zijn wij aangekomen in het Katholieke Middelbare School te Mechelen. Wat een tijd, Beminde Ouders, beleven wij nu toch. Zoo veel mannen wij lagen in Brussel met 40 in eene kamer, allen boven op een om zoo te zeggen. Goddank ben ik gezond naar ziel en lichaam, heb maar goede moed, Gij Vader, Moeder, Broeder en Zusters, want hier is het een spel, zoo veel duizenden en duizenden menschen, wij hebben vandaag 120 bal de guerre gehad en wij hebben deze week al 2 maand naar de Tir national geweest om het stampen van het geweer gewoon te worden moest het er op aankomen, maar zoover is het nog niet. (…) Ik heb er gezien die weenden, maar denk eens 13 klassen, 170.000 man, alle werk stil. Toekomende maandag zoo de toestand verslecht zegde onze Luitenant en moest het er op aankomen te strijden dan met moed vooruit, dat onze leus zij – alles voor God en Vaderland, goed en bloed, wij zijn soldaat dat is landverdedigen (…)

Brussel, den 2-8-1914

Met dezen laat ik U weten wat er eigenlijk van de oorzaak is met ons. Wij blijven in Brussel gereed om alle dagen te vertrekken zoo het nood moest doen naar de grenzen. Heb daar geene schrik van want de menschen praten meer als het eigenlijk wel is, maar, Beminde Ouders, zoo het moest zijn dat dit geschil uitbrak zou er erge onlusten kunnen van voortkomen. Ik spreek niet van te strijden maar van ons Land, dat daar door veel ellende zou door uitstaan, en vele huisgezinnen in akeligen toestand zou brengen, want heel Europa was een bloedveld, het zou geen oorlog om meerderheid maar het zou een ware slachting zijn. Nu wat het aangaat hier in de Kazerne dat verandert hier ook niet waar ? Men mag zoo luid het bevel: geene sameschollingen maken van meer als 5 personen om alle Complot te vermijden. De ballen zijn weergekomen die voor het Kamp moesten dienen. Het Personel Instelation is wedergekeerd en onze beste kleederen zijn ingepakt voor op te trekken ingeval van nood. (…) Omdat ik, Beminde Ouders, deze woorden zoo hartvochtig schrijf heb daarom toch geene slechte hoop. Wel is waar, de Mogendheden zijn ten hoogste gespannen, de bom is aangestoken, maar daarom zal het toch als ’t God belieft nog niet springen. U zult mij wel verstaan niet waar ? Beminde Ouders. (…) Maar wij zijn alleen niet die op alles wat ons dierbaar is onze gedachten zetten, daar zijn andere mannen, bijvoorbeeld de getrouwde soldaten, onder-officieren en hooger mannen, zij ook denken op hun vrouw en hun kroost en menigmaal zien wij er loopen met den kop in de grond (zoo men zegt). Zij die het voorbeeld moeten geven van moed en helde-haftigheid, heele dagen loopen zij rond in de Theorie om de jongens zoo veel zij kunnen een gerust hart te stellen. Nu wat het aangaat met de klassen van 1910, 1911, en 1912 die kunnen alle oogenblikken binnengeroepen worden, om dan samen met eene legersterkte van ruim 200.000 man naar de grenzen te trekken. Ik vraag U, Beminde Ouders, dat U ten eersten wel zou bidden voor den vrede, en zoo niet voor den vrede, dan toch voor mijn zelven, (…)

Petrus De Ryck de broer van Hector Josephus schrijft:

Rupelmonde den 3-8-1914

(…) Broeder, wij ook beleven hier treurige stonden. Vrijdag nacht om 1/2 12 ure, kwam men ons kloppen om met al de klokken over dood, te luiden daar de Oorlog verklaard was. U kunt denken, duurbare Broeder, wat het is ’s nachts met zoo een haastige droeve tijding, die treurige mare was seffens geweten, alles wierd gewekt groot en klein. Zaterdags morgen om 1/2 5 ure, vertrok met den tram de soldaten van 10 klassen tesamen, neen zulke oogenblikken vergeet men niet licht. De moeders omhelsde hunne zonen, de vrouwen omarmde hun dierbare echtgenooten, de kinderkens hun weenende Vader, ik moet U niet zeggen, Broeder hoe dit afscheid ons allen trof, daar wij opdien stond aan U dachten. Doch gij gaat boven alles, heb moed, Hector, heb moed, al is de tijd lastig, al moet gij alle lijden en ontberingen doorstaan, denk steeds op Hem op wien gij uw vertrouwen schonkt. Ja ! Broeder, U zijt onder droeve omstandigheden onder de wapens. (…)

Grez-Doiseau den 4-8-1914

(…) Mischien is het de laatste brief die ik U zendt mischien zoo het de Goede God belieft kan ik er U nog veel zenden en U ook allen nog wederzien. Hartvochtig zijn deze woorden voor U mijne Beminde Ouders om te lezen, ik voel dat, maar nog pijnlijker voor een kind om te schrijven aan den eenigste schat op aarde die het bezit. Nooit! Beminde Ouders, zal ik dien stond vergeten als wij maandag morgend vertrokken uit de Kazerne om ten strijde te gaan. Neen, nooit, nooit ! Onze Colonel herinnerde ons, onze Ouders, Broeders en Zusters pijnlijk en droevig voor te verlaten om ons leven ten beste te geven voor het Vaderland dien schat, waar onze Voorouders geleden en gestreden hebben, waar wij opgebracht in eer en Godsdienstigheid, waar wij het leven ontvangen hebben, van Hem, die wij bereid zijn het weder te geven, zoo als Hij het geschonken heeft. Beminde Ouders, strijden zullen wij doen. Ja ! den laatste druppel zullen wij schenken aan de aarde, die ons lichaam zal ontvangen, de laatste woorden zullen aan U zijn, mijne Goede Ouders, Broeder en Zusters, moest de kogel mij raken, dan zal ik nog murmeren zoo ik er de gelegenheid voor heb ‘Vaderland is plicht doen met het te verdedigen’. Pijnlijk moet het zijn, Beminde Ouders voor U moest gij uw bemind wezen niet meer wederzien. Maar hoe scheur mijn hart bij mij, als ik op U denk, altijd vloeien de tranen bij beken, bij de minste aanspraak, eens overste aan den tehuis, dan de dierbaarste wezens die er daar vereenigd zijn in angst en kommer. Maar beminde Ouders, heb moed, bidt veel want de slag is nabij. Wij krijgen daar juist de tijding op te rukken, om 6 ure morgen vroeg weg voor den Oorlog. Duitsland neemt den strijd aan tegen den Kleine Belgen en de machtige Fransman. Doch ‘maar moed en bidden’ dat het Uwe leus zij ! Moed met de gedachte zal hij sneuvelen op het slagveld van Eer. Zal hij getroffen zijn door het staal eens vijands, maar neen ! Kloek zullen wij ons houden, strijden met Leeuwenmoed. Gaarne onbevreest gaan wij allen ten strijde, omdat weten dat het eene plicht is, eene heldhaftigsheid te strijden, en moest het zijn te sterven ook. Heb moed, Beminde Ouders, de slag is hevig voor U maar voor Gods Rechterstoel zal hij des te zachter zijn voor U en voor Uw kind. Sterven moest het zijn dat gaarne en welhaast ! Voor ons lief Vaderland te verdedigen. Beminde ouders, gaarne schrijf ik dat niet, maar mijn hart zegt het mij zelf. Het is ‘Mijn Broeder’ ook, zal het Vaderland hem vragen, moest het op het punt staan ten onder te moeten drukken voor den vreemden tiranij. En, geliefde Ouders, moest het gebeuren dat het twee slachtoffers bevraagt, dan zullen Uw Beminde Kinderen toch niet in schande en oneer omgekomen zijn, zooals het hedendaags gebeurt in de moderne wereld.

Boom, den 20-8-1914

Wat een lijden en ellenden brengt die rampzaligen oorlog teweeg, wat lijd ik naar lichaam en hart, om U allen weder te vinden , maar God weet of dit mij toegestaan is. Ik zal U, Beminde Ouders een weinig van mijn lijden laten weten. Wij zijn gegaan van Bossut naar Thienen dan daar gereed gelegen voor te vechten, maar de Duitschers wierden verslagen door onze Franschen en Belgen, dan van Thienen naar Meleyse van Meleyse naar Hombeeck tegen Mechelen, wij kwamen daar gisterenavond aan om 11 uren en om 1 uur vertrokken wij naar Boom om te vertrekken morgen tegen Antwerpen. Dat was, Beminde Ouders, 140 Km in min dan 2 dagen dus 67 Km per dag. Honger dorst, en lijden dat was te wreed, maar toch heb ik ze volbracht zonder achterblijven, wij kwamen van de 130 man onzer Compagnie met 35 man goed te Meleyse aan, om 1 uur, na van 4 ure te hebben gemarcheerd, en om 4 ure weeral weg naar Hombeeck waar wij aankwamen om 11 ure, om 1 uur weg en om 6 ure waren wij te Boom of Therhaegen, 3 nachten niet geslapen, weg des ’s morgens zonder eten en onze eerste maaltijd was dan hetgeen wij van de burgers kregen of hetgeen men ons bracht om niet te vergaan van honger en dorst. O ! Beminde Ouders, hoe dikwijls heb ik niet getracht naar den vijand, om ik hem te helpen vernietige, of hij mij te dooden. De honger, de dorst is vreeselijker voor den Soldaat dan de kogels der vijanden, want een goed Christen Soldaat vreest geene ballen of geen vijand, maar strijd heldhaftig tegen de vijanden van het land en van de zoovele getroffene arme menschen. Toen wij op weg naar Bauvaut gingen kwamen de menschen ons tegengeloopen al weenende van blijdschap omdat zij soldaten zagen. De Duitschers waren er geweest en hadden er 7 huizen aangestoken en 3 menschen vermoord, daar waren wij goed ontvangen en ook in Wavre en in Melize en hier in Boom uitmuntend. Alles wat wij verlangde hadden wij hier, men waschte ons vuil goed, gaf ons allemaal een paar nieuwe kousen en eten zooveel wij wilden. Wij vernamen Dinsdag avond dat wij naar de Vlaanderen gingen en vele weenden van ons, daar wij zegde ‘ daar zullen wij toch eten hebben’. In sommige van de Walengemeentens vroeg men 0.15 fr voor een glas water en 0.45 fr voor een boterham. Hoe droevig, hoe afgrijselijk , wel kregen wij ’s morgens een half broodje maar dan droog zonder drank of wat water als men het kan krijgen, maar jong, komt men er mede toe. Neen, niet waar, Beminde Ouders maar dat is niets, ik ben Goddank goed gezond en stoor U niet aan mijn afzien, dat is eene penetentie voor het wederzien. U moet daar geen verdriet om hebben. Lieve Ouders, ik schrijf dat met plezier, droevige dagen komen wij tegen, maar de blijde veel meer, nu zeker daar wij ons Goddank gaan gereed maken voor den grooten slag tegen Antwerpen met onze dierbare vrienden de Franschen en de Engelschen en verwacht U aan eene groote Zegepraal.

Borsbeek, den 22-8-1914

Beminde Ouders,

Ik was gisteren heel tevreden dat ik mijnen eenigste broeder misschien voor de laatste maal gezien heb, maar het heeft mij nog meer moed bijgegeven als hij mij zegde ‘Te huis is alles goed’. Hoe hevig bonste mijn hart bij het spreken over U en hoe verlangde ik naar U allen, maar Beminde Ouders, ‘Plicht voor Alles’. Ik had gezegd tegen mijne Broeder van de Regimenten te volgen. Een half uur verder zijn wij blijven liggen en nu Morgen den 23 Oogst vertrekken wij, maar wij blijven toch rond Antwerpen en als wij vandaar weggaan is het ‘levend of dood’ want daar zullen wij den vijand de ‘Klauw van den Leeuw doen gevoelen’ en laten zien wat bloed dat er in de strijders voor het Vaderland zit. En ! Beminde Ouders, vreeselijk zal onze wraak zijn, voor het schenden van Haard en Stede, het martelen van grijsaards en kinderkens, het vernietigen van ons Dierbaar Vaderland. En dan, Beminde Ouders, op het slagveld zullen wij hem in het gelaat slingeren de woorden ‘Gij zult hem niet temmen’ en met ons 3 vereenigde legers zullen wij hem eene slag van de Klauw toebrengen die geheel de wereld in verbazing zal stellen.

Contich, den 29-8-1914

Wij liggen hier in afwachting en rust na dien grooten slag die wij gedaan hebben Woensdag morgen tegen Mechelen tot Zaterdag middag, dus 4 volle dagen tusschen het vuur van den vijand. Wij in onze Compagnie hebben van de 130 man 40 dooden en 57 gekwetsten, ’t Is erg, maar de H. Maagd heef mij met zienbare wijze gered uit dien vreeselijke strijd die 8 uren duurde, onder de duizende kogels van den vijand en 61 ure op de 3 andere dagen, de eene botsing na de andere. Ik heb 9 ure aaneen op mijn lichaam langsuit moeten liggen, achter mijnen ransel om zooveel mogelijk beschut te zijn van de kogels. Ja ! Beminde Ouders, biet voor den dorst moeten eten om een weinig vocht in onze mond te hebben, doch ben ik Goddank goed gezond gebleven.

Cappelen, den 1-9-1914

Nooit zal ik den slag vergeten van Woensdag 26 Augustus en ook de wonderbare redding van mij. Schrijven kan ik dat niet, maar de Goede God zal mij wel beschermen om U dat te vertellen. Beminde Ouders, wij liggen hier in afwachting in deze gemeente, maar voor hoelang weten wij zelf niet. De vijand is voor zooveel weergekeerd maar vast en zeker zal hij met eene sterker legermacht weerkomen. Maar wij verwachten hem met moed om hem nog eens de klauw van den Leeuw te doen gevoelen. Nu, Beminde Ouders, de tijd ontbreekt mij om nog langer te schrijven, wij moeten 48 uren in de loopgrachten gaan liggen, voor alle onverwachte aanval op Antwerpen te vermijden. Ik heb mij goed gezond en hoop van U allen in dezelfde gesteldheid te zien.

Lier, den 14-9-1914

Beminde Ouders,

Geene tijd gehad hebbende om te schrijven gedurende het laatste bezoek van Vader, laat ik U het goede nieuws weten dat ik nog zoo God belieft altijd gezond ben, na een langdurend gevecht van 4 dagen in de omstreken van Leuven, op de Gemeenten Tremeloo, Werchter, Wegmael enz…als bij wonder gespaard bleef. Nogmaals heb ik mijnen 8ste veldslag getrotseerd, mij altijd stellende onder de Bescherming der H. Maagd Maria. Schrijven kan ik dat niet hetgeen ik gezien had maar dat is niets. Wij liggen hier in Lier om uit te rusten, want 4 dagen in strijd zijn, buiten slapen op 100 tot 200 meters van den vijand, geen eten krijgen dat zij niet konden aanbrengen, het was hard voor ons allen. Weeral velen der onzen zijn gevallen op het slagveld van Eer. Velen hebben hun bloed vergoten voor hun Vaderland. Velen zullen weeral niet wederzien hunne Ouders, Broeders en Zusters, hoe wreed de Oorlog is. Wij hebben door dorpen geweest geheel verbrandt en verwoest geen enkel huis dat nog recht stond, alle inwoners gevlucht door de barbaarsheid der Duitschers. Maar ! wee hun wij zullen ze verpletteren, want met deze slagen van 4 dagen lagen hunnen lijken 1 1/2 meter hoog gestapeld, maar nog hooger zullen zij komen, want onze wraak zal schrikkelijk zijn, voor al het leed en verdriet dat zij ons volk aandoen. Beminde Ouders, ik denk als dat U nog altijd in volle gezondheid zult zijn, want ik heb nog niets ontvangen van U. Maar ’t is misschien geweest met dien veldslag dat de brief nog niet gekomen is. Nu hoop ik wel van eenige dagen in de omstreken van Antwerpen te blijven omdat zij toch allemaal hunne Soldaten niet kunnen laten dooden.

Lier, den 17-9-1914

Beminde Broeder,

Moest ik sneuvelen op het slagveld van eer en roem, dan Broeder zult U zich alleen bevinden om mijne duurbare ouders te helpen en bij te staan in hun nood, te troosten in hun verdriet en mijne duurbare zusters te helpen moed in te spreken om die slag te doorstaan moest die voorkomen. U zoudt denken, Broeder dat ik schrik heb, neen, nooit, want deze 4 laatste dagen van dat vreeselijk gevecht hebben wij gevochten met Leeuwenmoed. 2 maal zijn wij naar den vijand geloopen met gevelde bajonet en velen zijn er van hun gevallen. Het is Broeder vreeselijk tegenover elkander staan met de bajonet om er menige vijand het staal in hun lichaam te plaatsen. Ook, Beminde Broeder, vele onzer strijdmakkers zijn gevallen en vele heb ik nog de laatste kreet alvorens te sterven hoor-en uitroepen. Moeder …, Moeder.., dan Broeder overliep mij het hart, en vast besloten die heldhaftige jongens te wreken, kregen wij zulke razende wraak dat wij vooruit liepen achter de vijand met de kreet ‘Vive le Roi, Vive la Belgique!’. De Duitschers ons in een veel grooter getal erkenende, liepen achteruit, menige vijand kwam naderbij, dien wij van het moordend staal gaven, en de vijand, ziende de heldhaftige moed van ons kreeg schrik en sloeg op de vlucht, talrijke dooden en gewonden achterlatende, ook 50 krijgsgevangenen maakten wij buit. Velen der onzen wilden daar eene wraak op nemen, maar Beminde Broeder een ware Belg kan geen weergelooze man vermoorden daar is het Belgisch hart te groot en te edelmoedig voor, neen ! Broeder, ‘De Belgen zijn geen lafaards’. Beminde Broeder, zoo eindigde het 4-daags gevecht bij Werchter en omstreken en nu rusten wij uit om ons weder gereed te stellen en nu rusten wij voor zooveel men dat rusten noemen wil, ten dienste van het Vaderland van ons Volk.

Lier, den 18-9-1914

Beminde ouders,

Ik moet waarlijk bewonderen het medelijden van de menschen, arme menschen, met de soldaten. Ik ga U dat eens uitleggen van hier in Lier. Toen wij Zondagavond toekwamen in Lier, om 12 ure bleven de rijken in bed liggen, de arme kwamen ons roepen om te slapen (menschen die het bijna zelf niet hadden). Wij gingen met ons drijen. Ik en de Nijs, van Temsche en nog een ander kameraad en zoohaast wij binnen waren kregen wij een goed wollen bed, laken, sarsien enz. Wij bleven daar tot woensdagavond, dan moesten wij een ander logist zoeken omdat die 4 Regimenten Carabiniers nu maar 2 geworden zijn, door het in slag gaan dat de Compagnies klein gingen worden. Nu, die menschen gaven ons allen eten en drinken, al wat wij wilden en goed slapen. Ziedaar het werk van den arme tegenover den Landverdediger. Hoe edelmoedig, hoe aangenaam voor den Soldaat. Beminde Ouders, moest het somwijlen gebeuren in sommige omstandigheden dat ik iemand van U mocht zien, brengt geen hemd of kousen mede, wij hebben alles gehad, zelf eene warme trui goed voor de koude, want de vreeselijke Winter gaat aankomen gepaard met den nog schrikkelijker Oorlog. Hoe veel armoede zal er zijn daar denk ik meest op voor U allen. Ik zal zoo ik hoop toch geen hebben want in ‘ leger is de nood zoo gauw niet maar God beware er U allen van. Wij blijven, zoo is mij gedacht liggen voor de eerste aanslag die er zal te doen zijn, maar met moed vooruit naar de wreede barbaren om hun eens te doen gevoelen den haat die wij hen toedragen, want tezamen met onze Bondgenoten zullen wij hen verpletteren. Dat is de Leus van ons allen en met het vast gedacht ‘Na lijden komt verblijden’ gaan wij het vuur tegemoet.

Puers, den 30 September 1914

Zeer Geliefde Ouders. Toen ik 2 dagen geleden mijnen brief geschreven heb uit Lier, moesten wij naar eenige voorpost gevechten gedaan te hebben, naar de kanten van Londerzeel om ons te vestigen tusschen de forten om de aanvallen die hij (de Duitscher) gedaan had af te weren en onze sterke forten te verdedigen. Gisteren, Beminde Ouders, zag ik bijna de toren onzer Gemeente, ons Geliefd Rupelmonde, daar wij in Hingene geslapen hebben, wij blijven hier misschien liggen, maar om te bezoeken is het moeilijk want wij kunnen dan hier dan daar gaan, maar Beminde Ouders, sedert ons vertrek uit Lier hebben wij nog geene nacht geweest dat wij 4 ure moesten slapen. Altijd van 11 ure toekomen en om 3 ure weerom op weg, waarnaartoe weten wij niet, maar toch heb ik mij Goddank goed gezond naar ziel en lichaam. Bidden doe ik veel om moed en volharding te bekomen, hopen om U allen weder te zien. Misschien geeft God om binnen eenige dagen aan onze forten te komen strijden zoo het noodig is, maar Beminde Ouders, U kunt denken dat wij liever strijden tusschen de forten al op een open veld, dan kan men tenminste zichzelf verdedigen en dan kan de ‘Moefen of Zwheinhoenders’, Zwijnhënden in ’t Vlaamsch gezegd zien vallen tusschen den draad. Misschien zoo is mijn gedacht zal God mij toch beschermen om U allen nog eens weder te zien alvorens te sneuvelen op het veld van Eer. En Lieve Ouders mag ik U iets zeggen, heb toch moed en troost U want misschien nog vele vreeselijke dingen zullen gebeuren, maar heb toch geene schrik zoo men onze forten moest aanvallen. Ik smeek U, gaat niet weg als het niet noodig is, want daar is nog op verre geen gevaar, hij is al 3 dagen bezig het fort van Waelhem en vele dooden moest hij laten. Hier waar wij liggen aan het fort van Puers kwamen 1300 Duitschers ’s nachts aan den draad voor de forten om af te snijden en allen wilden hun overgeven, maar wij hebben ze voor onze voeten doodgeschoten. Dat zal hun leeren aankomen waar af te blijven is. Beminde Ouders in Bornhem heb ik de Mosselaer gezien en hij heeft mij gezegd dat alles goed was thuis daar hebben wij ook 3 ure geslapen van 10 tot 1 uur middernacht. Beminde Ouders, nogmaals bedank ik U voor hetgeen Gij mij gezonden hebt, en ons mannen ook, het zijn altijd dezelfde die nog de Broederliefde bezitten, maar vergeten doen ik hun ook niet, want eens zal zoo God belieft de tijd komen om liefde weder te betoonen en veel dat beloof ik. Gij ziet als dat het haastig geschreven is, wij liggen hier in reserve achter het fort van Puers om deze nacht op te trekken. Ik schrijf deze Brief op mijnen ransel, maar mijn Beminde Ouders, met het hart bij U allen die mij het duurbaarst zijn op aarde, want nu gevoelt men best de liefde tot hen van wien men gescheiden is, voor het verdedigen van Land en Haard, Godsdienst en Vrijheid. Nu Beminde Ouders, houdt U zoo God belieft goed gezond en wacht en hoop, dit zijn de woorden van Uw teederen Zoon.

Uit een brief van Karel Vanden Mosselaer met inlichtingen over de dood van Hector.

U vraagt mij ook Lieve Ouders wat meerder nieuws over onze goeden vriend Hector De Ryck. Ziehier wat ik erover weet: Omtrent 2 maanden geleden ontmoette ik August Pycke van Rupelmonde die hooren zeggen had dat Hector gesneuveld was in den slag van Pervijse aan den IJzer. Ik weigerde er aan te geloven daar er zooveel gelogen wordt waar niets van waar is. Dezelfde week echter was ik in eene herberg aan ‘ t klappen tegen andere soldaten. Ieder spreekt zoo van zijne streek alzoo vernoem ik Rupelmonde. Eén van de soldaten dien naam horende zegt: Wel ik heb verleden week nog een jongen begraven van Rupelmonde. Het was een cleiron van de Carabiniers. Wij hebben zijn plakje afgedaan en er stond op ‘Hector De Ryck Rupelmonde’. Ge kunt denken hoe pijnlijk mij dit trof. De soldaat die hem begraven had was van dezelfde gemeente waar de slag geleverd was. Ik heb zijn adres gevraagd, zoodus als de ouders van Hector later de plaats willen weten zou ik er hen kunnen naartoe leiden. Ik heb dan nog meer gedaan. Ik heb naar zijne Compagnie gaan zoeken, en met Hector zijne makkers gesproken. Zie hier was zij mij zegden. Het was in de slag aan de IJzer. Hector stond nevens de mitrailleuren en zij moesten storm loopen. Hector blies den assant toen een obus hem trof. Hij is gevallen zonder een kreet te laten en was op slag dood, zonder te lijden. Zoodus na dit alles blijft eilaas geen twijfel meer. Onze vriend Hector is gevallen als een held.

Met dank aan de Heemkundige Kring Wissekerke.

Deze brieven zijn gepubliceerd in hun viermaandelijks tijdschrift ,

29e jaargang, augustus 2004, 2e aflevering, pagina 8 t.e.m. 13